De regenwormen die we kweken zijn een mix van epigeïsche, endogeïsche en anekische soorten. De epigeïsche leven in de strooisellaag van de grond, waardoor bladeren en ander dood organisch materiaal kleiner worden gemaakt. De endogeïsche wormen leven ook in de bovenste bodemlaag (0-50 cm). De endogeïsche soorten breken bladafval af en zorgen voor een goede beluchting en waterbuffering in de toplaag. De laatste soorten zijn de anekische soorten. Deze graven diepe verticale tunnels en zijn ook de grootste, de tunnels kunnen wel 3 meter diep zijn! Door de diepe tunnels wordt de diepere grond beter belucht en kan te veel water beter afgevoerd worden. De wormen nemen het versnipperde bladafval mee de tunnels in, waardoor organisch materiaal dieper de grond in gaat en er schimmels zoals de Mycorrhiza en Trichoderma en bacteriën in de grond kunnen ontstaan. De gangen worden ook gebruikt door planten, bomen en grassen om te wortelen. De diepe doorworteling in combinatie met beluchting en de betere waterberging in de bodem zorgen ervoor dat de planten, bomen en grassen beter bestand zijn tegen langere periodes van droogte of langdurige periodes van hevige regenval. Daarnaast zorgen de bacteriën en schimmels ervoor dat ze beter bestand zijn tegen ziekten en plagen.